.............
Zeg in eigen woorden
Je mag niet:
Je mag wel:
- essentiële woorden / begrippen gebruiken
Gebruik maximaal 20* woorden
Wanneer dat bij een vraag staat dan mag je niet meer dan 20* woorden
gebruiken. Over het algemeen staat er in de norm, die docenten gebruiken
om na te kijken, het volgende: Wanneer meer dan 25** woorden zijn
gebruikt 2*** punten aftrekken.
- * dit getal kan natuurlijk veranderen
- ** dit verschil is afhankelijk van het aantal toegestane woorden
- *** hoeveel punten worden afgetrokken is afhankelijk van het aantal toe te kennen punten
Je mag dus een paar woorden meer gebruiken dan er in de opdracht staan
aangegeven. Je kunt daar overigens geen rechten aan ontlenen.
Je kunt dus ook nooit aanvoeren dat (volgens het voorbeeld) je bij
26 woorden en dus 2 punten aftrek, je slechts één woord
teveel hebt. Nee, je hebt meer dan 5 woorden teveel.
Verschil - vragen
"Wat is het verschil tussen het voorbeeld uit alinea 18 en dat uit alinea 19?"
Een dergelijke vraag komt neer op de vraag: 'Wat is het verschil tussen beide
onderstaande boeken."

Het antwoord is: de kleur.
Alleen in een tekstverklaring mag je zo niet
antwoorden: Je antwoord moet dan zijn: het eerste boek is groen en het tweede boek is rood.
Je moet dus bij een verschil-vraag altijd de beide elementen van het
tegenover elkaar gestelde noemen:
"Het voorbeeld uit alinea 18 heeft betrekking op grote steden en het voorbeeld uit
alinea 19 gaat in op de situatie op het platte land."
Wordt er gevraagd naar een overeenkomst dan hoef je alleen maar het overeenkomende
element te noemen.
"Wat is de overeenkomst tussen beide boeken?"
"De afmetingen" (of "De titel")
Aantal voorbeelden/redenen/argumenten/enz.
"Noem de twee belangrijkste voorbeelden/redenen/argumenten/enz."
Geef je bij een dergelijke vraag meer dan twee antwoorden, dan wordt bij het nakijken
alleen maar naar de eerste twee antwoorden gekeken. Het derde en eventueel volgende
antwoord telt niet mee, ook al zou daar een goed antwoord bij staan. Meestal staat bij
een dergelijke vraag dat je in je antwoord de voorbeelden/redenen/argumenten/enz. een
nummer moet geven. Vergeet dat niet, want er is wel eens (terecht) moeilijk over gedaan, het staat immers nadrukkelijk in de opdracht, en ook die moet je goed lezen.
De indeling van een tekst
De teksten die je krijgt voorgelegd vertonen meestal geen grafische indeling. Je kunt door het ontbreken van witregels niet zien waar de
inleiding ophoudt en waar de conclusie begint. Je moet dat op basis van de inhoud zelf bepalen. Ook al worden er niet altijd direct vragen over gesteld, indirect
gebeurt dat wel (indirect).
Vaak is de laatste alinea van de inleiding de kortste alinea uit het begin van de tekst. In deze zogenaamde overgangsalinea geeft de auteur aan wat hij in de rest van de tekst
gaat doen. Meestal heeft hij zijn stelling dan al geponeerd. Dat betekent dat die stelling vlak voor die overgangsalinea staat, of in het begin van die overgangsalinea zelf.
Het is verstandig om te bepalen welke alinea's de inleiding vormen, welke de kern, en welke de conclusie, en daarmee ook vast te stellen waar de stelling
van de tekst kan worden gevonden.
De functie van een tekstdeel
Dit soort vragen wordt erg belangrijk gevonden. Je kunt dat zien aan het relatief grote
aantal punten dat wordt toegekend bij een correct antwoord.
Deze vragen hebben vrijwel altijd te maken met de opbouw van (een deel van) het betoog. De vragen kunnen op verschillende manieren worden gesteld.
- Benoem de functie van elk van de hierna genoemde tekstdelen met één van de volgende functiewoorden: aanleiding, conclusie, bewijsvoering,
definitie, doelstelling, gevolgen, oorzaak, samenvatting, stelling, tegenstelling, toelichting, voorwaarde
Wat is de functie van alinea 1?
Wat is de functie van alinea 2?
Wat is de functie van Alinea's 3-4?
- LET OP: het gaat hier om een voorbeeld!
- Je moet een keuze maken uit de gegeven functies (let ook goed op of het enkel- of meer-voud is)
- De tekst kan in vier opeenvolgende, aansluitende delen verdeeld worden. Je kunt deze delen weergeven met de volgende kopjes:
1. Kopje 1.......
2. Kopje 2.......
3. Kopje 3.......
4. Kopje 4.......
Bij welke alinea begint het tekstgedeelte waarbij kopje 2 ......... het beste past?
Bij welke alinea begint het tekstgedeelte waarbij kopje 3 ......... het beste past?
Bij welke alinea begint het tekstgedeelte waarbij kopje 4 ......... het beste past?
- het gaat om vier opeenvolgende, aansluitende delen.
het antwoord: 13, 9, 21 is dus fout
- Bij welke alinea begint het tekstgedeelte
het antwoord: 14 t/m 21 is dus fout
- n.a.v. het eerste kopje wordt geen vraag gesteld (of je krijgt er geen punten voor); het antwoord daarop zou in de meeste gevallen immers luiden: alinea 1.
- Voorgaand type vraag kan ook andersom gesteld worden nl.:
Maak een kopje dat het beste past bij:
het tekstegedeelte van de alinea 4 t/m 8?
het tekstegedeelte van de alinea 9 t/m 12?
het tekstegedeelte van de alinea 13 t/m 20?
het tekstegedeelte van de alinea 21 t/m 25?
- Kopje bevatten 2 tot 5 woorden.
- Het kernbegrip en/of de functie moet worden genoemd
- Uit de kopjes moet de opbouw van de tekst blijken
De functie van de titel
Dit type vraag sluit natuurlijk aan bij het eerste voorbeeld van het vorige type. Je zult dus iets moeten antwoorden als:
De titel geeft een voordbeeld bij de tekst. of
De titel geeft de aanleiding voor de tekst weer. of
De titel is de kortste samenvatting van de bedoeling van de tekst
De hoofdgedachte van een tekstdeel
Een (hoofd)gedachte is een uitspraak over een onderwerp, aangevuld met een argument / reden / oorzaak. Dat betekent dat je
één zin moet formuleren en in die zin staat een komma. Voor de komma staat de uitspraak, na de komma een voegwoord en dan het
argument / reden / oorzaak.
Als het tekstdeel uit één alinea bestaat, dan vind je de hoofdgedachte in het begin of aan het eind van de alinea.
Staat de hoofdgedachte in het begin, dan volgen daarna de argumenten en/of voorbeelden.
Wordt in het begin alleen het onderwerp genoemd, dan staat de hoofdgedachte (na de argumenten en/of voorbeelden) aan het eind van de alinea.
Als het tekstdeel uit meerdere alinea's bestaat, dan staat het onderwerp in het begin van dat tekstdeel en de hoofdgedachte aan het
eind van dat tekstdeel.
De hoofdgedachte van een hele tekst
De hoofdgedachte van een hele tekst vind je door de stelling (vraag- of probleemstelling of mededeling) uit de inleiding
af te zetten tegen de conclusie (het antwoord op de vraag, de oplossing voor het probleem, de evaluatie van de mededeling)
Het is dus van groot belang indeling van de tekst uit te maken.
De vraag kan op een aantal manieren worden gesteld:
- Formuleer de hoofdgedachte van de hele tekst.
Je moet de hoofdgeachte dan zelfstandig formuleren
- Citeer een zin die de hoofdgedachte het beste weergeeft.
Je moet hier dus citeren.
- Als M.C.-vraag
MC-vragen

Een M.C.-vraag is opgebouw uit een STAM en een aantal ITEMS. Eén van de items is
het goede antwoord, de andere items zijn de AFLEIDERS
, en dat geeft precies aan wat ze doen. Het is
daarom verstandig eerst zelf de hoofdgedachte te formuleren (desnoods op het kladpapier) en op grond van vergelijking met die eigen
formulering het juiste item te kiezen.
Wees daarbij niet al te gemakkelijk. Lees alle items nauwkeurig ook al denk je bij tweede antwoord dat dat het juiste antwoord is, er kan bij
de resterende items een nog beter antwoord staan. De vraag wordt nl. vrijwel altijd zo geformuleerd: Welk van onderstaande antwoorden
geeft de hoofdgedachte van de hele tekst het beste weer?
- Geef bij dit type vragen antwoord door alleen de bedoelde letter te noteren. Laat toevoegingen als: Ik heb gekozen voor of Ik denk
dat C het antwoord is. volledig achterwege.
- Noteer de letter ook op een dusdanige manier dat misverstand is uitgesloten. Gebruik bij voorkeur uitsluitend
hoofdletters: A, B, C, D en E
Het publiek van een tekst
Het doel van een tekst
De boodschap van een tekst
Vraagtype
TIPS
Kijk eerst hoe lang de tekst is. Je zult niet de eerste zijn (hopelijk
ook niet de laatste (sic.)), die de laatste anderhalve alinea op de
achterkant van het tekstblad vergeet te lezen.
Overtuig je vervolgens van het aantal vragen. Het is al eens (tijdens
een examen nota bene) voorgekomen dat iemand het na twaalf vragen
wel genoeg vond en het opgavenblad niet omkeerde; had hij/zij dat
wel gedaan dan hadden ook de resterende vragen nog gemaakt kunnen
worden. Nu kwam hij/zij daar pas achter buiten het examen-lokaal en
toen was het (definitief) te laat.
Loop vervolgens alle vragen na om te kijken of er in de vragen zelf
aanwijzingen staan die je behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording
van andere vragen (dat komt regelmatig voor). B.v. de vragen van type
Functie van een tekstdeel geven vaak al aan uit hoeveel delen de tekst bestaat. Die informatie
krijg er dus gratis en voor niks bij.
Je moet de antwoorden op de vragen in de gegeven volgorde op het officiële
antwoordblad noteren! Dat wil niet zeggen dat je ze in een andere
volgorde (op een kladpapier opschrijven) kunt maken.
Lees vervolgens het cursief gedrukte gedeelte boven de eigenlijke
tekst. Er staan gegevens in op grond waarvan je de status van de tekst
kunt bepalen; of het gaat om een (populair) wetenschappelijke tekst, een verslag van
onderzoek, een krantenartikel (een commentaar, een achtergrondartikel) enz. Die gegevens kunnen
belangrijk zijn voor het bepalen van de bedoeling van de tekst.
Daarna lees je de tekst nauwkeurig, het liefst met een marker in de
aanslag. Markeer signaalwoorden en geef (b.v. door middel van accolades)
aan welke tekstdelen (inleiding, kern, slot) te onderscheiden zijn, wanneer dat tenminste
meteen duidelijk is.
Probeer je examenwerk zo netjes mogelijk in te leveren. Dat is niet alleen
goed voor jezelf, maar ook voor je medekandidaten. Een goed gemutste examinator en/of gecommiteerde,
die examenwerk ter tweede correctie aangeboden krijgt dat er keurig uit
ziet, zal wat dat betreft in ieder geval goed gemutst blijven. Wanneer
hij/zij onleesbaar, slordig werk onder ogen krijgt, zou dat jammer zijn. En dat
heeft dan niet alleen z'n uitwerking op je eigen werk, maar ook op dat van anderen.
‘t Zal niet veel schelen, maar je weet maar nooit.