TEKSTVERKLAREN

Introductie

Tekstverklaren is een leerstofonderdeel waarbij je geleerd wordt een tekst van een bepaalde omvang (circa 2000 woorden) en een bepaalde moeilijkheidsgraad (populair wetenschappelijk) te analyseren. Dat analyseren komt in feite neer op het achterhalen van de tekststructuur:
  1. waar staat de inleiding; uit welke onderdelen bestaat die inleiding
  2. waar staat de kern; welke argumenten worden in die kern gebruik en wat is het onderlinge verband (opsommend, argumenterend, enz.)
  3. waar staat de conclusie.
Natuurlijk worden er ook nog andersoortige vragen gesteld, zoals inhoudelijke vragen, vragen naar het doel van de tekst, vragen naar het beoogde publiek e.d. Zonder alle mogelijke vragen te kunnen behandelen volgt hierna een zgn. vragentypologie, d.w.z. een bespreking van een aantal soorten vragen. Hoe worden die vragen gesteld, waar moet je op letten, hoe moet je ze beantwoorden, wat mag je wel en wat mag je niet doen. Bedenk daarbij dat het maken van een tekstverklaring veronderstelt dat je nauwkeurig leest, niet alleen de tekst, maar ook, en misschien zelfs wel vooral, de vragen.


VRAGENTYPOLOGIE

Citeervragen

Citeer uit alinea 6 t/m 8 een zin die als voorbeeld kan dienen bij ......

Let goed op wat er staat bij de onderstreepte elementen in de vraag. Ook al vind jij dat er in alinea 9 een veel beter voorbeeld staat, het antwoord moet uit de alinea's 6 t/m 8 komen. Alle antwoorden die buiten het opgegeven gedeelte van de tekst komen zijn FOUT.

Let vervolgens goed op wat je moet citeren. De mogelijkheden zijn:

Onder een woordgroep wordt verstaan:
Wordt er gevraagd een zinsgedeelte te citeren en jij citeert een hele zin, dan is alleen al daarom het antwoord FOUT, ook al maakt dat zinsgedeelte deel uit van de door jou geciteerde zin.
Wordt er gevraagd een alinea te citeren, dan mag je niet volstaan met het noteren van het nummer van die alinea, want een citaat (van een alinea) ziet er als volgt uit:
"Er bestaat ..... mogelijk zijn." (r. 78-92)
Je mag wel met een nummer volstaan als de vraag als volgt is
geformuleerd:

Baseer je antwoord op gegevens uit ..........

De toevoeging van deze opmerking aan de vraag is aan de ene kant een niet te missen hint, aan de andere kant is het ook verplichtend, dat wil zeggen dat de gegevens waarop je je antwoord baseert alleen maar uit het(de) aangegeven tekstdeel(delen) mogen komen. Het is niet de bedoeling dat je citeert. Je moet de gegevens uit het(de) tekstdeel(delen) in een zelfstandig geformuleerd antwoord verwerken. Let daarbij goed op wat men prcies van je wil weten, en dat je antwoord ook daadwerkelijk een antwoord op de gestelde vraag is. Voorbeeld .............

Zeg in eigen woorden

Je mag niet: Je mag wel:

Gebruik maximaal 20* woorden

Wanneer dat bij een vraag staat dan mag je niet meer dan 20* woorden gebruiken. Over het algemeen staat er in de norm, die docenten gebruiken om na te kijken, het volgende: Wanneer meer dan 25** woorden zijn gebruikt 2*** punten aftrekken.
Je mag dus een paar woorden meer gebruiken dan er in de opdracht staan aangegeven. Je kunt daar overigens geen rechten aan ontlenen. Je kunt dus ook nooit aanvoeren dat (volgens het voorbeeld) je bij 26 woorden en dus 2 punten aftrek, je slechts één woord teveel hebt. Nee, je hebt meer dan 5 woorden teveel.

Verschil - vragen

"Wat is het verschil tussen het voorbeeld uit alinea 18 en dat uit alinea 19?" Een dergelijke vraag komt neer op de vraag: 'Wat is het verschil tussen beide onderstaande boeken."

Het antwoord is: de kleur.
Alleen in een tekstverklaring mag je zo niet antwoorden: Je antwoord moet dan zijn: het eerste boek is groen en het tweede boek is rood.
Je moet dus bij een verschil-vraag altijd de beide elementen van het tegenover elkaar gestelde noemen: "Het voorbeeld uit alinea 18 heeft betrekking op grote steden en het voorbeeld uit alinea 19 gaat in op de situatie op het platte land."

Wordt er gevraagd naar een overeenkomst dan hoef je alleen maar het overeenkomende element te noemen.
"Wat is de overeenkomst tussen beide boeken?"
"De afmetingen" (of "De titel")

Aantal voorbeelden/redenen/argumenten/enz.

"Noem de twee belangrijkste voorbeelden/redenen/argumenten/enz."
Geef je bij een dergelijke vraag meer dan twee antwoorden, dan wordt bij het nakijken alleen maar naar de eerste twee antwoorden gekeken. Het derde en eventueel volgende antwoord telt niet mee, ook al zou daar een goed antwoord bij staan. Meestal staat bij een dergelijke vraag dat je in je antwoord de voorbeelden/redenen/argumenten/enz. een nummer moet geven. Vergeet dat niet, want er is wel eens (terecht) moeilijk over gedaan, het staat immers nadrukkelijk in de opdracht, en ook die moet je goed lezen.

De indeling van een tekst

De teksten die je krijgt voorgelegd vertonen meestal geen grafische indeling. Je kunt door het ontbreken van witregels niet zien waar de inleiding ophoudt en waar de conclusie begint. Je moet dat op basis van de inhoud zelf bepalen. Ook al worden er niet altijd direct vragen over gesteld, indirect gebeurt dat wel (indirect).
Vaak is de laatste alinea van de inleiding de kortste alinea uit het begin van de tekst. In deze zogenaamde overgangsalinea geeft de auteur aan wat hij in de rest van de tekst gaat doen. Meestal heeft hij zijn stelling dan al geponeerd. Dat betekent dat die stelling vlak voor die overgangsalinea staat, of in het begin van die overgangsalinea zelf.
Het is verstandig om te bepalen welke alinea's de inleiding vormen, welke de kern, en welke de conclusie, en daarmee ook vast te stellen waar de stelling van de tekst kan worden gevonden.

De functie van een tekstdeel

Dit soort vragen wordt erg belangrijk gevonden. Je kunt dat zien aan het relatief grote aantal punten dat wordt toegekend bij een correct antwoord.
Deze vragen hebben vrijwel altijd te maken met de opbouw van (een deel van) het betoog. De vragen kunnen op verschillende manieren worden gesteld.

De functie van de titel

Dit type vraag sluit natuurlijk aan bij het eerste voorbeeld van het vorige type. Je zult dus iets moeten antwoorden als:
De titel geeft een voordbeeld bij de tekst. of
De titel geeft de aanleiding voor de tekst weer. of
De titel is de kortste samenvatting van de bedoeling van de tekst

De hoofdgedachte van een tekstdeel

Een (hoofd)gedachte is een uitspraak over een onderwerp, aangevuld met een argument / reden / oorzaak. Dat betekent dat je één zin moet formuleren en in die zin staat een komma. Voor de komma staat de uitspraak, na de komma een voegwoord en dan het argument / reden / oorzaak.
Als het tekstdeel uit één alinea bestaat, dan vind je de hoofdgedachte in het begin of aan het eind van de alinea. Staat de hoofdgedachte in het begin, dan volgen daarna de argumenten en/of voorbeelden.
Wordt in het begin alleen het onderwerp genoemd, dan staat de hoofdgedachte (na de argumenten en/of voorbeelden) aan het eind van de alinea.
Als het tekstdeel uit meerdere alinea's bestaat, dan staat het onderwerp in het begin van dat tekstdeel en de hoofdgedachte aan het eind van dat tekstdeel.

De hoofdgedachte van een hele tekst

De hoofdgedachte van een hele tekst vind je door de stelling (vraag- of probleemstelling of mededeling) uit de inleiding af te zetten tegen de conclusie (het antwoord op de vraag, de oplossing voor het probleem, de evaluatie van de mededeling)
Het is dus van groot belang indeling van de tekst uit te maken.
De vraag kan op een aantal manieren worden gesteld:

MC-vragen

StVerwey03

Een M.C.-vraag is opgebouw uit een STAM en een aantal ITEMS. Eén van de items is het goede antwoord, de andere items zijn de AFLEIDERS
, en dat geeft precies aan wat ze doen. Het is daarom verstandig eerst zelf de hoofdgedachte te formuleren (desnoods op het kladpapier) en op grond van vergelijking met die eigen formulering het juiste item te kiezen.
Wees daarbij niet al te gemakkelijk. Lees alle items nauwkeurig ook al denk je bij tweede antwoord dat dat het juiste antwoord is, er kan bij de resterende items een nog beter antwoord staan. De vraag wordt nl. vrijwel altijd zo geformuleerd: Welk van onderstaande antwoorden geeft de hoofdgedachte van de hele tekst het beste weer?

Het publiek van een tekst

Het doel van een tekst

De boodschap van een tekst

Vraagtype


TIPS

Kijk eerst hoe lang de tekst is. Je zult niet de eerste zijn (hopelijk ook niet de laatste (sic.)), die de laatste anderhalve alinea op de achterkant van het tekstblad vergeet te lezen.

Overtuig je vervolgens van het aantal vragen. Het is al eens (tijdens een examen nota bene) voorgekomen dat iemand het na twaalf vragen wel genoeg vond en het opgavenblad niet omkeerde; had hij/zij dat wel gedaan dan hadden ook de resterende vragen nog gemaakt kunnen worden. Nu kwam hij/zij daar pas achter buiten het examen-lokaal en toen was het (definitief) te laat.

Loop vervolgens alle vragen na om te kijken of er in de vragen zelf aanwijzingen staan die je behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording van andere vragen (dat komt regelmatig voor). B.v. de vragen van type Functie van een tekstdeel geven vaak al aan uit hoeveel delen de tekst bestaat. Die informatie krijg er dus gratis en voor niks bij.
Je moet de antwoorden op de vragen in de gegeven volgorde op het officiële antwoordblad noteren! Dat wil niet zeggen dat je ze in een andere volgorde (op een kladpapier opschrijven) kunt maken.

Lees vervolgens het cursief gedrukte gedeelte boven de eigenlijke tekst. Er staan gegevens in op grond waarvan je de status van de tekst kunt bepalen; of het gaat om een (populair) wetenschappelijke tekst, een verslag van onderzoek, een krantenartikel (een commentaar, een achtergrondartikel) enz. Die gegevens kunnen belangrijk zijn voor het bepalen van de bedoeling van de tekst.

Daarna lees je de tekst nauwkeurig, het liefst met een marker in de aanslag. Markeer signaalwoorden en geef (b.v. door middel van accolades) aan welke tekstdelen (inleiding, kern, slot) te onderscheiden zijn, wanneer dat tenminste meteen duidelijk is.

Probeer je examenwerk zo netjes mogelijk in te leveren. Dat is niet alleen goed voor jezelf, maar ook voor je medekandidaten. Een goed gemutste examinator en/of gecommiteerde, die examenwerk ter tweede correctie aangeboden krijgt dat er keurig uit ziet, zal wat dat betreft in ieder geval goed gemutst blijven. Wanneer hij/zij onleesbaar, slordig werk onder ogen krijgt, zou dat jammer zijn. En dat heeft dan niet alleen z'n uitwerking op je eigen werk, maar ook op dat van anderen. ‘t Zal niet veel schelen, maar je weet maar nooit.

Virtuele Scholen Gemeenschap De Eik