lucebert
	De schoonheid van een meisje

	

	De schoonheid van een meisje 
	Of de kracht van water en aarde 
	Zo onopvallend mogelijk beschrijven 
	Dat doen de zwanen

    5	Maar ik spel van de naam a 
	En van de namen a z
	De analphabetische naam

	Daarom mij mag men in een lichaam
	Niet doen verdwijnen 
10	Dat vermogen de engelen 
	Met hun ijlere stemmen

	Maar mij het is blijkbaar is wanhopig
	Zo woordenloos geboren slechts 
	In een stem te sterven
	

	LUCEBERT
	Apocrief

De schoonheid van een meisje De experimentele dichters hebben veelvuldig uiting gegeven aan hun afkeer voor de pozie van voor de tweede wereldoorlog. Op een enkele uitzondering na was de dichtkunst in hun ogen, te traditioneel en qua woordkeus b.v. te zeer gent op het schoonheidsideaal der Tachtigers. Ze gaf ook niet het volledi- ge leven weer, maar 'leefde' in een isolement. (Vergelijk Het orakel van Monte Carlo uit de bundel De Dieren der democratie.)
Lucebert richt zich hier zowel tegen de schone woordkeus als tegen de te zoetelijke onderwerpen.
In de eerste strofe van De schoonheid van een meisje (let op de titel) zien we deze hekeling.
Hij noemt de traditionele dichters 'zwanen' (een zwaan was een van die liefelijke woorden uit de tijd der Tachtigers en hun epigonen).
Hij noemt hun resultaat 'zo onopvallend mogelijk'. Hun taal is dan ook een taal, die zo vaak gebruikt is, dat haar spankracht verloren is gegaan.
Dat de Keizer der Experimentelen, zoals Lucebert wel genoemd wordt, geen 'dichter van fluweel' wil zijn, (vergelijk School der poezie uit 'Apocrief') daarvan getuigt dit gedicht. Hij wil aan de dingen niet de traditionele, niet de versleten naam geven, maar de analphabetische.
De alphabetische namen vinden we in het woordenboek. Zij behoren tot onze verworden, besmette cultuur. Ze zijn duizend maal duizend keer gebruikt en daardoor zo onopvallend mogelijk.
De analphabetische naam, d.w.z. de naam voor de cultuurnaam, draagt deze besmetting niet, maar is zuiver, is identiek aan het wezen van de zaak.

De grote angst van de dichter is, dat hij dat vermogen kwijt zal raken en in een lichaam zal verdwijnen. Dan zal hij een mens zijn gelijk aan een menigte mensen.
Alleen de engelen kunnen aan dit gevaar ontkomen, maar die hebben dan ook ijlere stemmen.

Dat die angst van de dichter niet ten onrechte is, blijkt uit de slotstrofe. Daar zegt hij, dat hij, hoewel woordenloos - analphabetisch, zuiver en onbesmet geboren, toch in een stem zal sterven, wat gelijk is aan in een lichaam verdwijnen. Dat maakt hem wanhopig.